Het was maar goed dat ik Zondagskind tijdens een vakantie las, want ik was helemaal in de ban van dit boek. Dat komt vast ook doordat dit boek het dichtste bij het eigen leven van schrijver Judith Visser ligt. Pas als jong-volwassene ontdekte zij dat ze het syndroom van Asperger heeft, een vorm van autisme. Dat maakte het als kind zo moeilijk om ‘normaal te doen’, zoals het hoort, iets wat anderen allemaal zo makkelijk af lijkt te gaan.
Jasmijn Vink woont in een flat, samen met haar ouders, haar broer Emiel en haar hond Senta. Als ze vier jaar is, moet ze naar de kleuterschool. Dat is een enorme overgang: van de rust thuis naar een klas vol felle kleuren en schreeuwende kinderen. Jasmijn loopt weg. Als ze tegen de avond thuiskomt, begrijpt ze niet waarom ze haar ouders zo boos en ongerust zijn. Tot overmaat van ramp moet ze de volgende dag weer naar school, om met andere kinderen te spelen, terwijl Jasmijn liever in een hoek gaat zitten lezen. Maar dat mag niet van de juf. Het lukt Jasmijn niet om tegen de juf te praten, want ze kent haar nog helemaal niet. En dan wil ze ook nog dat Jasmijn haar aankijkt als ze iets zegt. Onmogelijk toch.