Voor zijn vijftigste verjaardag nodigt Pieter zijn vrienden van vroeger uit. Toen ze achttien waren, maakten ze met z’n achten een boottocht op het IJsselmeer. Nu is het tijd voor een reünie.
Zijn jeugdvrienden zijn de enigen met wie hij zichzelf kan vergelijken, durft te vergelijken. Ze zijn in hetzelfde dorp geboren. Ze hebben dezelfde boeken gelezen, ze zijn in hetzelfde geloof grootgebracht en hebben dezelfde kansen gehad. Tijdens de vakanties waren ze altijd samen. Zijn jeugdvrienden zijn de ideale ijkmaat, de ideale ruis bij wat hij over zichzelf te vertellen heeft. Hun illusies en ontgoochelingen, hun waarheden en leugens en kwalen heeft hij nodig om de zijne onder ogen te zien.
In het eerste deel van De dijk waarlangs we lagen begint de bijeenkomst met een toespraak van Pieter, waar niemand echt naar luistert. Ondertussen begint het buiten te stormen. Het tweede deel bestaat uit acht hoofdstukken, waarin het perspectief telkens bij een ander van de vrienden en vriendinnen ligt. Eerst de vier mannen, dan de vier vrouwen.
Verder lezen