Koen is vijftien als hij zijn babyzusje Aukje meeneemt naar het wad. Hij wil haar laten zien hoe mooi het daar is, met de strandvogels en de zeehonden. De dokter heeft gezegd dat het meisje waarschijnlijk voor haar eerste verjaardag zal sterven. Koen wil dat ze dan in elk geval in het paradijs is geweest. Bij eb zal hij over het wad wandelen naar het eilandje met baken, waar hij al jaren door zijn verrekijker naar kijkt, maar nog nooit eerder is geweest.

De hoofdstukken waarin Janke Reitsma over deze wadlooptocht vertelt, wordt afgewisseld met terugblikken. Koen woont samen met zijn ouders op een afgelegen plek: tussen twee dorpen in, aan de dijk van de Waddenzee. Het gezin krijgt zelden bezoek. Dat is niet voor niks, want in het verleden had bemoeienis van buiten verstrekkende gevolgen. Wanneer Koen dertien is, wil hij weten wat er precies is gebeurd in zijn vroege jeugd, maar aan wie moet hij dat vragen?
Verder lezen