Het lied van de goden – Reggie Baay

Bij sommige boeken kan je de achterflaptekst beter niet lezen, maar bij Het lied van de goden helpt het me om te weten wie de vertellers zijn. Het boek bestaat uit brieven van twee mensen, maar niet aan elkaar. Hun paden zullen elkaar wel kruisen. De ene brievenserie is geschreven in Amsterdam in 1756 door Flora van Makassar, die als slavin naar Nederland kwam. Ze vertelt haar heftige levensverhaal aan haar dochter. De andere brieven zijn van Joachim van der Elst aan zijn zoon, die in Oost-Indië werkt voor de VOC.

In het begin kost het me moeite om in het verhaal te komen. Flora begint met een poëtisch betoog over taal. Zij schrijft immers in het Nederlands, dat niet haar moedertaal is. Na een paar bladzijden wordt al overgeschakeld naar Van der Elst. Die vind ik al meteen arrogant en hypocriet. Hij behoort tot de gegoede burgerij en wil graag hogerop komen. Daarvoor is geld nodig, wat hij wil verdienen met handelen via de VOC. Van der Elst en zijn vrouw hopen dat hun zoon een goede vrouw (met lichte huid) vindt daar in het Oosten. Dat lijkt mij moeilijk, want er gingen veel meer Nederlandse mannen dan vrouwen naartoe. Verder vraag ik mij af hoe realistisch het is dat zo’n trotse man zijn zorgen aan zijn zoon toevertrouwt. Het enige wat ik kan bedenken is dat hij dit doet omdat de zoon ver weg zit en de brief maanden onderweg zal zijn.

Verder lezen

De voormoeders – Suze Zijlstra

Ruim twee miljoen Nederlanders hebben voorouders die in het toenmalige Nederlands-Indië hebben gewoond. Sommigen van hen kwamen uit Nederland, anderen werden er geboren, zoals de oma van Suze Zijlstra, die er altijd mooie verhalen over vertelde. Toen Suze geschiedenis studeerde, koos ze vakken over de VOC en het koloniale verleden van Nederland. Voor De voormoeders koos ze een onconventionele invalshoek: ze ging op zoek naar de vrouwen in haar Indische stamboom, eerst via haar moeder, oma en overgrootmoeder en daarna noodgedwongen verder via de mannelijke lijn. Over de mannen die voor de VOC werkten is genoeg te vinden in de archieven, maar hoe was het leven van hun vrouwen?

Na een inleiding volgen tien hoofdstukken: eentje voor elke generatie. Het begint met een vrouw waarvan Suze de naam niet heeft kunnen achterhalen. Ze was waarschijnlijk Aziatisch en de eerste Indische voormoeder in de stamboom. In de achttiende eeuw voeren Nederlandse mannen naar Nederlands Indië om er voor de VOC te werken. De meesten gingen als vrijgezel en velen kregen kinderen met inlandse vrouwen, die vaak als slaaf voor ze werkten. Ik had me nooit gerealiseerd dat slavernij niet alleen in Suriname, maar ook in Nederlands-Indië op grote schaal voorkwam. Slaven werkten in de huishouding en op plantages voor suiker en koffie.

Verder lezen

De vader van Grace – Carolijn Visser

Laatst kreeg ik het Zeeuwse boekenweekgeschenk cadeau van medeblogger Jannie. Ze wist dat ik eerder had genoten van andere boeken van Carolijn Visser, die veel heeft gereisd en de kunst verstaat om verhalen van gewone mensen meeslepend te vertellen. Ze schreef De vader van Grace speciaal voor de Zeeuwse boekhandels, maar het is ook buiten Zeeland te koop.

Carolijn groeide op in Middelburg. Toen ze eens bij haar vriendinnetje Grace thuis kwam, was ze onder de indruk van de vader die ze daar aantrof. Die had namelijk een donkere huid. Het was Carolijn nooit echt opgevallen dat Grace lichtbruin was. Als volwassene vertelde Grace dat ze in haar kindertijd zelden werd gediscrimineerd. De twee vriendinnen waren elkaar toevallig tegengekomen en raakten weer in gesprek.

Verder lezen

Leesreis om de wereld: Indonesië

Er staan drie Indonesische boeken op mijn lijstje: twee klassiekers en een meer recent boek, alle drie vrij dik. Ik besluit om naar de bibliotheek te gaan, om daar van elk boek de eerste bladzijde te lezen. Het is meteen duidelijk dat het boek uit 2012 mij het meest aanspreekt. Op de achterkant staat dat schrijfster Ayu Utami erg populair is in Indonesië, ook onder jongeren. Dat belooft wat!

Verteller is Yuda, die er graag met een groep vrienden op uit gaat om bergen te beklimmen. Daarbij gebruiken ze grof geschut: ze boren gaten in de bergen om hun haken aan vast te maken. Dan krijgt Yuda een nieuwe vriend, die Parang Jati heet. Bij een weddenschap verliest Yuda en Parang Jati daagt hem uit om vanaf nu alleen nog maar aan clean climbing te doen, waarbij je de rotsen niet beschadigt.

Parang Jati vertelt veel volksverhalen aan Yuda. Die vindt dat bijgeloof maar niets, maar hij is ook wel vatbaar voor de argumentatie van Jati die uitlegt dat je volksgeloof niet door een moderne bril moet bekijken. Verder lezen