Maria Sibylla Merian leefde rond 1700 en is bekend geworden door haar tekeningen van rupsen en vlinders. Als dochter van een Duitse schilder begon ze als meisje met het tekenen van bloemen. Daarbij horen ook insecten en Maria was gefascineerd door de wereld van kleine diertjes. Ze had er alles voor over om ook aan de andere kant van de oceaan vlinders te bestuderen. De proloog van De reis van haar leven vindt plaats in het regenwoud van Suriname. Als lezer weet je dus al dat het Maria lukt om haar grote droom waar te maken. Maar de eerste helft van het boek speelt zich af in Nederland.

Maria Merian woont met haar twee dochters in Friesland bij de labadisten, een geloofsgemeenschap. Maria kan zich echter niet zo voegen in de strenge regels en vertrekt naar Amsterdam. Als alleenstaande vrouw moet ze zelf de kost verdienen met haar schilderijen en tekenlessen. Dat is niet gemakkelijk, maar ze krijgt het voor elkaar. Haar dochters Dorothea en Johanna helpen mee met tekenen. Ze proberen de rupsen steeds af te beelden samen met de plant waar ze van eten en de vlinder die ze worden.
Verder lezen