Als kind vond ik het prentenboek Bot en Botje fantastisch. Laatst moest ik er weer aan denken en ik leende het uit de bibliotheek, om er nog eens van te genieten. En het was weer briljant!
Het verhaal gaat over drie geraamtes, die in een donkere kelder wonen en ’s nachts naar buiten gaan. Het begin kon ik me nog herinneren:
Cato is twaalf jaar en een buitenbeentje. Ze doet dingen graag een beetje anders dan de rest. Zo draagt ze altijd twee verschillende sokken. En ze bekijkt de wereld om zich heen anders dan anderen.
Ze had zich geoefend in ‘omgekeerd kijken’, zoals ze het zelf noemde. Niet kijken naar dingen waar je aandacht automatisch naartoe trekt, maar juist nét ernaast. Daar vond ze een hele wereld, verstopt in het volle zicht.
Thuis heeft Cato het niet zo gezellig. Haar moeder is overleden toen Cato geboren werd. Haar vader staart de hele dag naar buiten of naar de televisie. Cato heeft wel geprobeerd om met hem te praten, maar het lukt niet om tot hem door te dringen. Dat ze nog weleens een warme maaltijd voorgeschoteld krijgt, is te danken aan buurvrouw Cornelia. Maar die bemoeit zich ook met allerlei zaken waar ze niks mee te maken heeft, zoals de chaos op Cato’s kamer.